Eindtermen

Scroll of swipe horizontaal door de tabel om de eindtermen van alle projecten te bekijken of te vergelijken.

EINDTERMEN

321 lift-off

Arcade

Bioscoop

Botsbots

De elementen van Plato

Een Boole enen en nullen

Het abc van xyz

Het zonnetje in huis

Mijn keuken

Op reis naar een virtuele wereld

Plaatjes draaien

Proper en gezond

Puffen of rillen

Sport en technologie
LICHAMELIJKE EN GEESTELIJKE GEZONDHEID
1.1 De leerlingen verklaren het belang van een gezonde levensstijl.
1.2 De leerlingen stellen gezondheidsbevorderend gedrag binnen de schoolse context vanuit inzicht in het belang van preventie en mogelijke risicofactoren.
1.3 De leerlingen passen technieken voor een correcte lichaamshouding en voor ergonomische principes toe.
1.6 De leerlingen onderscheiden effecten van mogelijke verslavende middelen en handelingen op zichzelf en hun directe omgeving.
1.11 De leerlingen aanvaarden winst en verlies.
1.12 De leerlingen hanteren principes van fairplay en teamspirit met nadruk op plezier.
1.14 De leerlingen handelen veilig in een schoolse context.
DIGITALE COMPETENTIES
4.1 De leerlingen demonstreren basisvaardigheden om digitaal inhouden te creëren en te delen.
4.2 De leerlingen demonstreren basisvaardigheden om digitaal samen te werken, te communiceren en te participeren aan initiatieven.
4.3 De leerlingen onderscheiden bouwstenen van digitale systemen.
4.4 De leerlingen passen een eenvoudig zelf ontworpen algoritme toe om een probleem digitaal en niet-digitaal op te lossen.
4.5 De leerlingen lichten de invloed van digitale en niet-digitale media op mens en samenleving toe.
4.7 De leerlingen evalueren de mogelijkheden en risico’s van eigen en andermans mediagedrag.
WISKUNDE - NATUURWETENSCHAPPEN - TECHNOLOGIE -STEM
6.1 De leerlingen voeren bewerkingen uit met natuurlijke, gehele en rationale getallen.
6.2 De leerlingen gebruiken de eigenschappen, teken- en rekenregels van de bewerkingen om bewerkingen met natuurlijke, gehele en rationale getallen uit te voeren.
6.5 De leerlingen analyseren meetkundige relaties en eigenschappen van meetkundige objecten in het vlak.
6.6 De leerlingen onderscheiden aan de hand van 2D- en 3D-voorstellingen meetkundige objecten in de ruimte.
6.9 De leerlingen berekenen omtrek en oppervlakte van vlakke figuren en oppervlakte en inhoud van ruimtefiguren.
6.10 De leerlingen bepalen punten in het vlak door middel van coördinaten.
6.11 De leerlingen rekenen met lettervormen.
6.12 De leerlingen gebruiken letters als onbekenden, als variabelen en voor veralgemeningen.
6.13 De leerlingen analyseren recht- en omgekeerd evenredige verbanden tussen grootheden.
6.16 De leerlingen voeren een beschrijvend statistisch onderzoek uit met 20 à 25 zelf verzamelde, niet gegroepeerde gegevens van 1 grootheid.
6.19 De leerlingen lossen wiskundige problemen op door gebruik te maken van wiskundige kennis, vaardigheden en heuristieken.
6.21 De leerlingen onderscheiden zuivere stoffen en mengsels in authentieke contexten en op basis van het deeltjesmodel.
6.23 De leerlingen analyseren energieomzettingen in levende en niet-levende systemen.
6.24 De leerlingen leiden de uitwerking van krachten af uit authentieke contexten.
6.25 De leerlingen onderzoeken het verband tussen snelheid, afstand en tijd.
6.27 De leerlingen leggen de effecten van verschillende soorten stralingen uit in authentieke contexten.
6.29 De leerlingen leggen uit hoe stofomzettingen, stofuitwisselingen en energieomzettingen het functioneren van mens en dieren mogelijk maken.
6.32 De leerlingen leggen het belang van fotosynthese uit inclusief de stofomzettingen, energieomzettingen en stofuitwisselingen.
6.34 De leerlingen onderzoeken voor een biotoop de onderlinge afhankelijkheid van verschillende organismen en de rol van biotische en abiotische factoren.
6.35 De leerlingen onderzoeken waarneembare eigenschappen van courante materialen en grondstoffen i.f.v. een technisch proces.
6.36 De leerlingen onderzoeken principes van de bouw en werking van technische systemen, hun deelsystemen en onderdelen alsook hun onderlinge samenhang i.f.v. een technisch proces.
6.37 De leerlingen gebruiken courante technische systemen duurzaam, veilig en ergonomisch.
6.38 De leerlingen voeren een iteratief technisch proces uit in de verschillende ervaringsgebieden om een eenvoudig technisch systeem te realiseren vanuit behoefte(n) en criteria.
6.39 De leerlingen bepalen de vereisten waaraan een technisch systeem moet voldoen om een technisch probleem op te lossen.
6.40 De leerlingen ontwerpen een technisch systeem in functie van de bepaalde vereisten.
6.41 De leerlingen realiseren het technisch systeem op basis van een ontwerp.
6.42 De leerlingen testen of een technisch systeem voldoet aan de behoeften en criteria.
6.43 De leerlingen gebruiken met de nodige nauwkeurigheid de gepaste meetinstrumenten, meetmethoden en hulpmiddelen om metingen, observaties, experimenten en terreinstudies uit te voeren.
6.44 De leerlingen gebruiken in wiskundige, natuurwetenschappelijke, technologische en STEM-contexten gepaste grootheden en eenheden in een correcte weergave.
6.45 De leerlingen trekken conclusies op basis van grafieken, tabellen, determineertabellen en diagrammen.
6.46 De leerlingen gebruiken aangereikte en zelf ontwikkelde modellen in wiskundige, natuurwetenschappelijke, technologische en STEM contexten om te visualiseren, te beschrijven en te verklaren.
6.47 De leerlingen passen stapsgewijs de wetenschappelijke methode toe om een probleem te onderzoeken.
6.48 De leerlingen doorlopen een probleemoplossend proces waarbij kennis en vaardigheden uit meerdere STEM-disciplines geïntegreerd worden aangewend.
6.49 De leerlingen illustreren de wisselwerking tussen STEM-disciplines onderling en met de maatschappij.
6.50 De leerlingen beargumenteren keuzes die ze maken om een wiskundig, natuurwetenschappelijk, technologisch of STEM-probleem op te lossen.
6.51 De leerlingen relateren verschillende STEM-beroepen en -opleidingen aan natuurlijkwetenschappelijke, technologische, wiskundige en STEM-competenties.
BURGERSCHAP
7.1 De leerlingen lichten de gelaagdheid en de dynamiek van identiteiten en de mogelijke gevolgen ervan voor relaties met anderen toe.
7.7 De leerlingen onderbouwen een eigen mening over maatschappelijke gebeurtenissen, thema’s en trends met betrouwbare informatie en geldige argumenten.
7.9 De leerlingen illustreren het belang van individuele en gezamenlijke acties en engagement voor de samenleving.
7.11 De leerlingen handelen duurzaam in een schoolse context.
7.12 De leerlingen lichten de complexiteit en verwevenheid van duurzaamheidskwesties toe.
7.13 De leerlingen verklaren de impact van globale uitdagingen van duurzame ontwikkeling op het lokale niveau.
7.14 De leerlingen illustreren wederzijdse beïnvloeding tussen maatschappelijke domeinen.
HISTORISCH BEWUSTZIJN
8.2 De leerlingen onderscheiden voor elk van de drie bestudeerde historische periodes kenmerken van samenlevingen evenals gelijkenissen en verschillen in kenmerken tussen samenlevingen uit elk van de verschillende periodes.
LEERCOMPETENTIES
13.3 De leerlingen hanteren een geschikte zoekstrategie uit een aantal aangereikte bij het selecteren van digitale en niet-digitale bronnen en informatie om een aangereikte informatievraag te beantwoorden.
13.4 De leerlingen gebruiken verklarende en oriënterende overzichten om informatie in een digitale en niet-digitale bron terug te vinden.
13.5 De leerlingen beoordelen aan de hand van aangereikte richtvragen de geselecteerde digitale en niet-digitale bronnen en informatie op bruikbaarheid, correctheid en betrouwbaarheid.
13.6 De leerlingen verwerken digitale en niet-digitale informatie uit één of een beperkt aantal bronnen volgens een aangereikt stappenplan tot een samenhangend en bruikbaar geheel.
13.9 De leerlingen formuleren voor een afgebakend probleem een onderzoeksvraag aan de hand van aangereikte criteria.
13.10 De leerlingen formuleren een hypothese in functie van een onderzoeksvraag aan de hand van aangereikte criteria.
13.11 De leerlingen voeren stapsgewijs een onderzoekstechniek uit om digitale en niet-digitale gegevens te verwerven i.f.v. een onderzoeksvraag.
13.12 De leerlingen voeren een oplossingsstrategie systematisch uit i.f.v. een onderzoek of een probleem.
13.13 De leerlingen formuleren een antwoord op een onderzoeksvraag of hypothese aan de hand van aangereikte richtlijnen.
ONDERNEMINGSZIN
15.1 De leerlingen genereren ideeën voor een uitdaging aan de hand van aangereikte technieken en methodieken en in een gestructureerd en afgebakend kader.
15.2 De leerlingen onderzoeken de uitvoerbaarheid van ideeën rekening houdend met aangereikte criteria.
15.3 De leerlingen werken stapsgewijs een zelfgekozen idee uit door het doelmatig inzetten van tijd en hulpmiddelen.
15.4 De leerlingen maken onderbouwde keuzes aan de hand van aangereikte criteria en aangereikte strategieën.
CULTUREEL BEWUSTZIJN
16.2 De leerlingen onderscheiden via waarnemingen van kunst- en cultuuruitingen het zintuiglijk waarneembare, de bedoelingen en het onderwerp ervan.
16.4 De leerlingen brengen kunst- en cultuuruitingen in verband met de context waarin deze voorkomen.
16.5 De leerlingen drukken hun gedachten en gevoelens uit bij het waarnemen van kunst- en cultuuruitingen.
16.6 De leerlingen wenden hun eigen expressieve ervaring aan om hun waardering voor kunst en cultuuruitingen uit te drukken.
16.7 De leerlingen creëren artistiek werk vanuit een afgebakende opdracht en de eigen verbeelding.
16.8 De leerlingen experimenteren met diverse artistieke bouwstenen zoals taal, lichaam, ruimte, tijd, vorm, kleur, klank, digitale data.
16.10 De leerlingen reflecteren aan de hand van aangereikte criteria over hun artistiek product en proces en over dat van medeleerlingen.
BASISGELETTERDHEID
4.1 De leerlingen demonstreren basisvaardigheden om digitaal inhouden te creëren en te delen.
4.3 De leerling herkent in functionele contexten bouwstenen van digitale systemen.
4.4 De leerling past in functionele contexten een aangereikt algoritme toe om een probleem digitaal en niet-digitaal op te lossen.
4.6 De leerling evalueert in functionele contexten de mogelijkheden en risico’s van eigen mediagedrag.
6.2 De leerling gebruikt informatie uit eenvoudige tabellen in functionele contexten.
6.3 De leerling gebruikt maatgetallen en eenheden van grootheden in functionele contexten.
6.4 De leerling herkent meetkundige objecten en meetkundige relaties in functionele contexten.
6.5 De leerling berekent omtrek en oppervlakte van een rechthoek in functionele contexten.
6.6 De leerling gebruikt wiskundige verhoudingen in functionele contexten.
6.7 De leerling haalt informatie uit diagrammen in functionele contexten.
13.1 De leerling hanteert in functionele contexten een aangereikte zoekstrategie bij het selecteren van digitale bronnen en informatie om een aangereikte informatievraag te beantwoorden.
13.2 De leerling beoordeelt in functionele contexten en aan de hand van aangereikte richtvragen de geselecteerde digitale bronnen en informatie op bruikbaarheid, correctheid en betrouwbaarheid.
13.3 De leerling verwerkt in functionele contexten digitale informatie uit één of een beperkt aantal bronnen om een antwoord te geven op een informatievraag.